Vorige week, op de drempel van het oude en nieuwe jaar, las ik een verontrustend bericht in de krant. Volgens het artikel gaat het, op de valreep, goed met onze pensioenfondsen. Vrijwel alle fondsen zijn uit de gevarenzone, zo liet de verslaggever weten.
De dekkingsgraad van het ABP zou mogelijk weer boven de 100% zijn uitgekomen. Waarom ben ik niet blij met dat nieuws? Natuurlijk is het mooi als de pensioenfondsen weer zoveel vet op de botten hebben dat korting op uitkeringen of premieverhogingen niet noodzakelijk zijn. Mijn irritatie wordt veroorzaakt door de wijze waarop de plotselinge financiële gezondheid bepaald wordt.
De pensioenfondsen zijn weer aan de beterende hand, omdat in de laatste maanden van het vorig jaar de rente is gestegen, waardoor de verplichtingen van de fondsen daalden. Daarnaast liepen de aandelenkoersen op, met als gevolg een stijging van de bezittingen. Deze combinatie van gunstige factoren maakt het leven van de pensioenfondsen, en vooral dat van zijn deelnemers, een stuk draaglijker.
Maar het is toch te bizar voor woorden dat de financiële gezondheid van deze langetermijn beleggers, met verplichtingen van tientallen jaren, wordt afgemeten aan de hand van het (toevallige) koersverloop in een paar maanden tijd.
Afhankelijkheid dagkoersen is rampzalig
Als de eindejaarrally was uitgebleven en zich pas later had gemanifesteerd in een nieuwjaarshausse, zouden de juichende koppen in de pers zijn uitgebleven. Als daarbij ook de rente een paar maandjes langer op het lage niveau zou hebben gelegen, was het eerste spoeddebat van 2011 in de Tweede Kamer een feit.
Hoe moet het verder met de penibele financiële situatie van onze pensioenfondsen, zou dan de centrale vraag zijn. Die afhankelijkheid van de dagkoersen is rampzalig voor het voeren van een consistent langetermijn beleid.
Op verzoek van de Tweede kamer onderzoekt de regering de mogelijkheid om alternatieve methodes te gebruiken om de verplichtingen van de pensioenfondsen te berekenen. Hopelijk zullen de conclusie van het onderzoek aanknopingspunten bieden tot verandering. Zolang de huidige rekenmethodes worden gehanteerd, is de overheid lachende derde.
Het Agentschap van de Generale Thesaurie (Ministerie van Financiën) kondigde gisteren de uitgifte aan van een driejarige staatslening met een rente van 1%. Ik mag aannemen dat particuliere beleggers dit “buitenkansje” links laten liggen. Het rentepercentages is niet eens voldoende om de vermogensrendementsheffing van 1,2% mee te voldoen.
En dan heb ik het nog niet over de inflatie van inmiddels meer dan 2%. In reële termen levert de belegger op deze staatslening procenten per jaar in.
Bange termijnbeleggers
Toch zal de belangstelling voor de obligatie groot zijn. Onze pensioenfondsen zullen inschrijven in hun zoektocht naar risicovrij rendement, waardoor de dekkingsgraad ongevoelig wordt gemaakt voor fluctuaties op de financiële markten. Jammer, jammer, jammer. Volatiliteit en grillig koersverloop zijn juist belangrijke elementen waardoor langetermijnbeleggers bovengemiddelde rendementen kunnen behalen.
Verkeerde kortetermijnprikkels hebben vaak vervelende consequenties. In 1981 gaf de Nederlandse staat een vijfjarige obligatie uit met een recordrente van 12,75%, plus “gratis” een verlengingsoptie van nog eens vijf jaar. De belangstelling was zeer matig want de markt verwachtte op korte termijn een verdere stijging van overheidstekort en inflatie. Achteraf bleek dat de obligatie een fantastische belegging zou zijn geweest.
Vandaag is het niet een sombere visie, maar de regelgeving die tot verkeerde beleggingsbeslissingen leidt. De extreem hoge rente wekte destijds nauwelijks beleggersbelangstelling op, terwijl er nu sprake is van een uitslaande brand voor de emissie van een staatslening met een rentevergoeding die concurrerend is met de oude sok. Een verandering van de regelgeving is absolute noodzaak.
Gebeurt dat niet, dan veranderen onze pensioenfondsen in rap tempo van langetermijnbeleggers in bangetermijnbeleggers. Daar wordt, behalve de staat, niemand beter van.