In december 2016 sprak de OPEC samen met een aantal bondgenoten af om hun productie met 1,8 miljoen vaten per dag terug te schroeven. Anderhalf jaar later zien we dat de maatregelen van deze OPEC+ coalitie hebben gewerkt: de wereldwijde olievoorraad is terug op een normaal niveau en de olieprijs is gestegen tot rond de $75 per vat (Brent).
Een mix van politieke, economische en geologische zaken in landen als Venezuela, Libië en Angola heeft ertoe geleid dat de effectieve productievermindering van OPEC+ ondertussen 2,8 miljoen vaten per dag bedraagt. Het was dan ook geen verrassing dat de OPEC op vrijdag 22 juni besloot om de productie te gaan verhogen.
Het slotcommuniqué van de OPEC vergadering noemde geen exact getal waarmee de productie omhoog zou moeten gaan. Dit gebeurde om naar buiten toe het beeld van eenheid zoveel mogelijk te bewaren. In plaats daarvan werd gesproken van een “streven van OPEC om voor 100% te voldoen aan de maatregelen zoals afgesproken in december 2016.”
De macht ligt bij Saoedi-Arabië en Rusland
Bij de persconferentie een dag later (waarbij ondertussen ook Rusland was aangeschoven) noemde Saoedi-Arabië’s minister van energie Khalid-al-Falih wel een exact getal: 1 miljoen vaten per dag erbij voor OPEC+. Verder werd er gesteld dat een adequate productie nu belangrijker is dan dat individuele landen zich exact aan hun quota’s houden.
Op de achtergrond speelt hierbij dat veel landen helemaal niet meer kunnen produceren dan dat zij nu doen. De capaciteit om meer te produceren is beperkt tot Saoedi-Arabië (waarvoor deze capaciteit verreweg het grootst is), Rusland, Irak en de kleine golfstaten.
Dat betekent dat belangen uiteen lopen. Landen die nu maximaal produceren (en dat zijn de meeste landen binnen OPEC) hebben belang bij zo hoog mogelijke prijzen. Landen die wel meer kunnen produceren hebben belang bij een vergroting van OPEC’s (lees: hun) marktaandeel.
Andere OPEC leden kunnen hoog of laag springen: als Saoedi-Arabië en Rusland meer willen produceren dan doen zij dat gewoon. De uitkomst van de vergadering was dan ook tevoren door deze twee landen onderling bepaald.
Tanker tracking data laten zien dat zij reeds voor de vergadering begonnen zijn met het verhogen van hun olie export. Daarmee verschuift de macht van OPEC naar OPEC+ (met Saoedi-Arabië en Rusland als dominante leden). Samen hebben deze twee landen ruim de helft van de productie binnen OPEC+ en ongeveer 90% van de reservecapaciteit.
Gevolgen voor de olieprijs
In 2016 en 2017 lag pricing power voor een relatief groot deel bij VS schalieolie. Een verlaging (of verhoging) van de olieprijs leidde tot een relatief snelle reactie wat betreft het aantal actieve boortorens en de productie. Daarmee had VS schalieolie een relatief grote invloed op de olieprijs en bleef deze lange tijd schommelen tussen de 40 en 55 dollar per vat (de shale band).
Op dit moment groeit de productie van VS schalieolie zo snel als het kan en ligt pricing power vooral bij OPEC+. Hoe snel gaan Saoedi-Arabië en Rusland de productiebeperkingen afbouwen? Dat tempo lijkt gedicteerd te worden door hun wens de prijzen voorlopig rond het huidige niveau te houden; rond de $70 tot $80 per vat (Brent).
Duidelijk is dat, toen de prijs een maand geleden de $80 per vat bereikte, zij het tijd vonden om op de rem te trappen. Het geeft op dit moment een plafond voor de olieprijs. Daarbij speelt mee dat veel hogere prijzen gevolgen hebben voor de olievraag. Veel lagere prijzen leiden tot te grote tekorten (met name voor de overheid in Saoedi-Arabië).
Het geeft de landen met reservecapaciteit de mogelijkheid om in 2018 en 2019 weer te gaan produceren op het oude niveau. Als dat eenmaal gebeurd is komen we (onvoorziene dingen daargelaten als een economische crisis) mogelijk terecht in een volgende fase: dat het plafond op de olieprijs moet komen door een veel minder snelle groei (of daling) van de olievraag.
Daarvoor is een serieus hogere olieprijs nodig. In zo’n nieuwe cyclus van hoge olieprijzen zitten we nog niet. Maar we lijken wel halverwege te zijn.